Scroll down for English.
Dit weekend keek ik Little Fires Everywhere voor de derde keer in (hoeveel?) jaar. En telkens als ik het kijk dan voelt het alsof mijn kunst me ter verantwoording roept: ben jij wel een kunstenaar? Heb jij wel het karakter van een kunstenaar? Doe je wat nodig is voor je kunst? Wat maak je en waarom? En wat maakt dat de waarde van mijn werk? Blijkbaar had ik het weer nodig om deze vragen te stellen. Want ik vraag me al sinds een tijdje af of ik eigenlijk wel echt een kunstenaar ben. En nu het zwart op wit staat op de achterkant van mijn dichtbundel ‘Francine Polis (1986) is beeldend kunstenaar en schrijver’, laat de vraag me niet meer los. Wat maakt een kunstenaar en ben ik dat eigenlijk wel? Alsof het eindelijk durven omarmen van die identiteit hem direct weer op losse schroeven zet. Terwijl ik juist dacht dat het omarmen daarvan het einddoel was na jaren van worsteling omtrent kunstenaarschap. Ben je een kunstenaar omdat je kunst maakt of ben je een kunstenaar omdat je een kunstopleiding hebt gevolgd? Of speelt er nog meer?
Pauline in Little Fires Everywhere stelt het als volgt: kunst voegt iets nieuws toe aan de wereld en als je dat niet kunt, zorg dan dat het herkenbare onherkenbaar of op z’n best afstotelijk wordt (making the familiar uncanny). En in dat geval is een opdracht tot zelfportret een opdracht in het afstotelijke in jezelf durven zien en verbeelden. Voeg ik iets nieuws toe? Want ik weet zeker dat ik het herkenbare niet afstotelijk maak. Mijn stijl is duidelijk herkenbaar, maar voegt het ook iets toe? Is het niet al eerder gezien? En de botanische wereld als onderwerp is ook niet direct vernieuwend te noemen.
Begrijp me niet verkeerd: dit is geen zelfsabotage of innerlijke criticus die mijn werk neersabelt. Het gaat niet om twijfel. Dat vroeg Bob namelijk toen ik hem vroeg of ik wel echt een kunstenaar ben. ‘Twijfel je daar dan aan?’ Nee, het heeft niet met twijfel te maken, maar met onderzoek. Het is een onderzoeksvraag, het antwoord kan zowel ja, nee of ja, mits of nee, tenzij zijn. En alle antwoorden zijn valide. Het gaat om verantwoordelijkheid nemen voor mijn werk, voor hoe ik mijn tijd indeel, voor hoe serieus ik mijn werk neem en de plaats die het inneemt.
Vragen die hierbij een rol spelen zijn ook: wat is kunst? Wanneer is iets kunst? Voor mij is kunst iets dat je raakt op zo’n manier dat er iets verschuift in je perceptie. Dat in een reactie op het werk iets in je beweegt, een manier van kijken die je daarna niet meer niet kunt zien. Alsof de lens waardoor je naar de wereld kijkt een extra facet heeft gekregen. Dat er iets gebeurt met je standplaatsgebondenheid, of daar nou iets van afbrokkelt, iets aan wordt toegevoegd of je er plotseling van een afstand naar kunt kijken.
Jarenlang heb ik geprobeerd dit gesprek met Bob te voeren: wat is kunst, wat is mijn kunst, waarom maak ik het? En Bob had altijd een fascinatie met ‘schoonheid’. Je wil mooie dingen maken en kunst is dus mooi. Maar dat heeft altijd gejeukt. Iets klopte er niet, maar ik was al druk genoeg met ruimte maken voor het feit dat ik eindelijk kunstenaar mocht zijn en me bezig mocht houden met creeren dat ik de reden die de man die het financieel mogelijk maakte ervoor gaf niet in twijfel trok. Tot nu. Want wat is schoonheid? Wat kun je zeggen over schoonheid? Is dat niet zo subjectief dat het nietszeggend is? Dat er letterlijk niets over te zeggen valt? Is schoonheid niet net zoiets als geluk, dat het je moet overkomen en dat als je het actief gaat nastreven je het per definitie nooit vindt? Is schoonheid niet ook sowieso heel saai? Omdat het omringd wordt door perfectie en door de goegemeente bepaalde idealen? Wie zou er in hemelsnaam willen creeren met als doel schoonheid? Hoe is dat motiverend? Heeft kunst niet veel meer te maken met niet wegkijken ook als het lelijk is? Met vragen durven stellen, met onderzoek doen, met willen weten wat er achterzit? Met ontdekken, met doorvragen, met schaduw en diepte en met ruimte maken voor dat wat anders is? En met liefde, fascinatie voor je onderwerp?
En als dat mijn definitie van kunst is, wat voegen mijn botanische schilderijen dan toe aan dat spectrum? Jarenlang heb ik in mijn kunstenaarsstatement dingen geschreven over de veelvormigheid en veelkleurigheid van de natuur. Hoe ik die in de schijnwerpers wil zetten. Of hoe ik senang ben omringd door planten en bloemen en dat ik hoop dat mijn werk wordt ervaren als botanische omhelzing. Maar is dat genoeg? En waarom noem ik mezelf schaamteloos schrijver en dichter op de achterflap van mijn debuutbundel en voelt dat als helemaal kloppend, maar vraag ik mezelf toch nog steeds af of ik het in me heb om ‘echt’ beeldend kunstenaar te zijn? Waarom is mijn liefde en talent voor taal blijkbaar wel genoeg en mijn liefde voor planten, bloemen, kleuren en vormen niet?
Toen ik aan Bob vroeg waarom hij de gedichten uit Moederliefde inderdaad als poezie bestempelt en mij als dichter, kwam hij met meerdere redenen:
- 1. taalgevoel
- 2. gevoel van geleefde ervaring en bagage die overkomt door de woorden heen.
- 3. pareltjes als zinnen (bijvoorbeeld ‘Ik had altijd een keuze en dit was mijn lot’).
- 4. iets onkwantificeerbaars, is het liefde, is het vaardigheid? Het is kunstenaarsschap, jouw persoon en perspectief dat erdoorheen schijnt.
Als ik dat projecteer op mijn schilderijen en tekeningen, dan zou dat dus zijn dan is het vooral nummer 2 waar ik ‘stagneer’, want 1, check: kleurgevoel en gevoel voor compositie. 3 is nogal subjectief en dus iets minder interessant in mijn optiek, maar Bob vindt ook pareltjes in mijn beeldende werk. En 4, ik maak het en ik kan nu met zekerheid zeggen dat ik niemand meer probeer na te doen en creeer vanuit mezelf en niet om iemand een plezier te doen. 2 dus. Dat gaat over autoriteit, over zeggenschap, over recht van spreken, bestaansrecht.
Terwijl: de kunst is mij met de paplepel ingegoten. Net als de botanische wereld. Waar mijn vader me liet kennismaken met de beeldende kunsten en zelf keramiek, sculpturen en schilderijen maakte, gaf mijn moeder mij de liefde voor de botanische wereld en een oplettend oog voor wat er groeit. En dan is het plotseling geen wonder dat ik de botanische wereld schilder. Alsof mijn levenspad waar ik gevoelsmatig zo voor heb moeten vechten, ineens als een lichtend pad achter me ligt en dat het eerder vreemd dan logisch is dat het me zo lang gekost heeft het te vinden.
En er is nog iets van beide ouders dat zich heel duidelijk in mij manifesteert. Zuinigheid is een. Als kinderen werden mijn broer en zussen en ik af en toe horendol van het uitlepelen van pindakaaspotten met stukjes brood of het uitpersen van yoghurtpakken tot het een spiraalvormig droog karton was. Mijn moeder was er een ster in. Urgentie is de ander. Je kunt het misschien ook haast noemen? Hoe dan ook, een diepgevoeld belang van het gebruiken van je tijd voor dat wat je hart sneller laat kloppen. Mijn vader was altijd bezig, altijd op weg naar het volgende avontuur, de volgende auto, de volgende motor, het volgende klusje in de tuin of het huis. En ineens zie ik ook dat overduidelijk terug in mijn werk: geen tijd voor minidetails of het 300x opnieuw proberen van iets, als het niet lukt, door naar het volgende experiment en weer door en opnieuw! Tekenen, collages, olieverf, inkt, ecoline, oliepastel, geef het me allemaal, ik wil alles proberen en zo snel mogelijk opgebruiken zodat ik weer door kan. Wel helemaal opgebruiken dus. En als ik nog iets heb liggen, dan zal ik dat eerst gebruiken voordat ik nieuw koop. Mijn punt is dus: dit is mijn 4 die door alles heenschijnt wat ik maak. En misschien dat die 2 dan vanzelf een keer komt als ik iets maak waarbij ik dat ineens tot het diepst van mijn ziel voel: hier zie je mijn geleefde ervaring en bagage en niet alleen een mooi plaatje.
Tot die tijd heeft deze hele zondagse discussie geleid tot een nieuwe artist statement. Behold:
Een rode draad door mijn werk en mijn leven is zuinigheid, niets verspillen. Ik voel me dan misschien niet altijd thuis in Nederland, de Hollandse spaarzaamheid zit diep in mijn genen. Ik scandeer “There shall be no waste in this household”, als ik de pindakaaspot net zo lang uitschraap tot je er doorheen kunt kijken of de bladzijden van mijn dagboek volschijf zonder witregels of bladspiegel. Dat principe werkt door in mijn schilderijen en tekeningen. Ik schilder mijn canvassen vol tot de rand en ik teken mijn hele papier vol. In mijn werk eist de botanische wereld alle aandacht op, er is geen ruimte voor iets anders, letterlijk. Alsof de plant of bloem in kwestie zich in je gezichtsveld wringt en gebiedt: “Kijk naar mij!” Mijn manier van werken is snel en energiek en komt voort uit een diepgevoelde urgentie over wat ik nog te maken en te ontdekken heb. Ik gebruik verzadigde, contrastrijke kleuren terwijl ik tegelijkertijd de harmonie en elegantie niet uit het oog verlies. Want op die manier blijf je kijken en kan het schuren zonder afstotelijk te zijn. En als je blijft kijken, dan ga je zien en hopelijk houden van. Want dat hebben we nu nodig op de wereld: liefdevolle rentmeesters met een oplettend oog.
English google translation (not yet edited so please excuse me for weird sentences… will edit soon).
This weekend I watched Little Fires Everywhere for the third time in (how many?) years. And every time I look at it I feel like my art is calling me to account: are you an artist? Do you have the character of an artist? Are you doing what it takes for your art? What do you make and why? And what does that make the value of my work? Apparently I needed to ask these questions again. Because for some time now I have been wondering whether I am actually an artist. And now that it is in black and white on the back of my poetry collection ‘Francine Polis (1986) is a visual artist and writer’, the question no longer leaves me. What makes an artist and am I actually one? As if finally daring to embrace that identity immediately puts him in doubt again. While I actually thought that embracing that was the end goal after years of struggling with being an artist. Are you an artist because you make art or are you an artist because you have an art education? Or is there more going on?
Pauline in Little Fires Everywhere puts it as follows: art adds something new to the world and if you cannot do that, make the recognizable unrecognizable or at best repulsive (making the familiar uncanny). And in that case, an assignment for a self-portrait is an assignment to dare to see and depict the repulsive within yourself. Am I adding something new? Because I am sure that I do not make the recognizable repulsive. My style is clearly recognisable, but does it add anything? Hasn’t it been seen before? And the botanical world as a subject cannot exactly be called innovative.
Don’t get me wrong, this isn’t self-sabotage or inner critic putting down my work. It’s not about doubt. That’s what Bob asked when I asked him if I really am an artist. “Do you doubt that?” No, it’s not about doubt, it’s about research. It is a research question, the answer can be yes, no or yes, if or no, unless. And all answers are valid. It’s about taking responsibility for my work, for how I manage my time, for how seriously I take my work and the place it occupies.
Questions that play a role here are also: what is art? When is something art? For me, art is something that touches you in such a way that something shifts in your perception. That in a reaction to the work something moves within you, a way of seeing that you can no longer unsee. As if the lens through which you view the world has been given an extra facet. That something happens to your location-relatedness, whether something crumbles, something is added or you can suddenly look at it from a distance.
For years I’ve been trying to have this conversation with Bob: what is art, what is my art, why do I make it? And Bob always had a fascination with ‘beauty’. You want to make beautiful things and art is beautiful. But that has always been an itch. Something wasn’t right, but I was busy enough making room for the fact that I was finally allowed to be an artist and create that I didn’t question the reason given by the man who made it financially possible. Until now. Because what is beauty? What can you say about beauty? Isn’t that so subjective as to be meaningless? That there is literally nothing to say about it? Isn’t beauty just like happiness, that it has to happen to you and that if you actively pursue it you will by definition never find it? Isn’t beauty also very boring anyway? Because it is surrounded by perfection and ideals determined by the community? Who on earth would want to create for the purpose of beauty? How is that motivating? Doesn’t art have much more to do with not looking away, even when it’s ugly? With daring to ask questions, with doing research, with wanting to know what is behind it? With discovery, with questions, with shadow and depth and with making space for that which is different? And with love, fascination for your subject?
And if that is my definition of art, what do my botanical paintings add to that spectrum? For years I have written in my artist statement about the multiplicity and colorful nature of nature. How I want to put it in the spotlight. Or how I feel happy surrounded by plants and flowers and that I hope that my work is experienced as a botanical embrace. But is that enough? And why do I shamelessly call myself a writer and poet on the back cover of my debut collection and does that feel completely correct, but I still ask myself whether I have what it takes to be a ‘real’ visual artist? Why is my love and talent for language apparently enough and my love for plants, flowers, colors and shapes not?
When I asked Bob why he indeed labels the poems from Moederliefde as poetry and me as a poet, he came up with several reasons:
- language sense
- sense of lived experience and baggage that comes across through the words.
- gem sentences (e.g. ‘I always had a choice and this was my fate’).
- something unquantifiable, is it love, is it skill? It is artistry, your person and perspective that shines through.
If I project that on my paintings and drawings, it would be that it is mainly number 2 where I ‘stagnate’, because 1, check: sense of color and sense of composition. 3 is quite subjective and therefore slightly less interesting in my view, but Bob also finds gems in my visual work. And 4, I make it and I can now say with certainty that I no longer try to imitate anyone and create from myself and not to please anyone. 2 so. That is about authority, about control, about the right to speak, the right to exist.
While: art was instilled in me from a young age. Just like the botanical world. While my father introduced me to the visual arts and made ceramics, sculptures and paintings myself, my mother gave me a love for the botanical world and an attentive eye for what grows. And then suddenly it’s no wonder that I paint the botanical world. As if the path in life that I had to fight so hard for, suddenly lies behind me like a shining path and that it is more strange than logical that it took me so long to find it.
And there is something from both parents that manifests itself very clearly in me. Frugality is one. As kids, my siblings and I would occasionally go crazy spooning out peanut butter jars with chunks of bread or squeezing yogurt cartons until they were spiral-shaped, dry cardboard. My mother was a star in it. Urgency is the other. You could perhaps also call it haste? Either way, a deeply felt importance of using your time for what makes your heart beat faster. My father was always busy, always on the way to the next adventure, the next car, the next motorcycle, the next job in the garden or house. And suddenly I see that clearly reflected in my work: no time for mini details or retrying something 300 times, if it doesn’t work, on to the next experiment and on and on again! Drawing, collages, oil paint, ink, watercolour, oil pastel, give it all to me, I want to try everything and use it up as quickly as possible so that I can continue. So use it up completely. And if I have anything lying around, I’ll use it first before buying new. So my point is: this is my 4 that shines through everything I make. And maybe that 2 will come naturally one day when I make something that suddenly makes me feel it to the depths of my soul: here you see my lived experience and baggage and not just a pretty picture.
Until then, this whole Sunday discussion has led to a new artist statement. Behold:
I make botanical oil paintings, ink drawings and collages. A common thread through my work and my life is thrift. I may not always feel at home in the Netherlands, but Dutch thrift is deeply ingrained in my genes. I chant “There shall be no waste in this household” as I scrape out the peanut butter jar until you can see through it or fill the pages of my diary without any blank lines or margins. That principle continues in my paintings and drawings. I paint my canvases full to the brim and I fill my entire paper in order for the botanical world to demand all the attention. There is literally no room for anything else. As if the plant or flower in question squeezes into your field of vision and commands: “Look at me!” My way of working is fast and energetic and stems from a deeply felt urgency about what I still have to make and discover as an artist and as a human being. I use saturated, high-contrast colours while at the same time not losing sight of harmony and elegance. Because that way you keep looking. There’s tension without it being repulsive. And if you keep looking, you will see and hopefully come to love it. Because that’s what we need in the world right now: loving stewards with an attentive eye.
Leave a Reply