Niet meer bang voor slachtofferschap

by

in

Jaren geleden, ik weet niet precies wanneer, maar ik vermoed dat het langer geleden is dan ik denk, besloot ik geen slachtoffer te zijn van de vrijzinnig protestants-christelijke diarree die ik dagelijks over mij heen kreeg. Ik besloot geen slachtoffer te zijn van de onveilige situatie binnen de religieuze sekte. Al heel jong voelde ik haarfijn aan dat er een heleboel dingen niet klopten: het feit dat er een leider was die altijd het laatste woord had, die alles besloot en tegen wie niemand in durfde te gaan. Het feit dat er vriendinnetjes waren die niet bij mij mochten spelen, omdat hun moeders niet wisten wat er allemaal gebeurde op dat hofje. Het gebrek aan speelruimte vanwege de verzuilde, sociale controle: je buurman was niet alleen je buurman, maar ook je meester op school en zat naast je in de kerk op zondag. Het feit dat er hierarchisch onderscheid gemaakt werd tussen “hoofdbewoners” en “medebewoners”, terwijl het totaal onduidelijk was op basis waarvan die hierarchie precies was aangebracht. Behalve dan dat er woorden aan werden gegeven die linea recta uit de bullshit generator hadden kunnen komen: bezielde vrouwen, bijzondere vrienden, reisgenoten die een droom delen, een groep mensen die samen het avontuur beleven dat menszijn heet. Ik moet stoppen met voorbeelden geven, omdat mijn ontbijt zojuist naar boven komt…

Hoe dan ook, ik besloot er geen slachtoffer van te zijn. Dat was een krachtig besluit en het heeft me geholpen om niet compleet gek te worden. Maar het had ook een keerzijde. Ik was als kind en als tiener namelijk wel degelijk slachtoffer. Van narcistische mishandeling, van emotionele manipulatie, van religieuze indoctrinatie, zowel in de sekte, als in de kerk en op school, van seksueel misbruik, van conformeren aan de groep ten koste van de ontwikkeling van een eigen identiteit. Als volwassene ontdekte ik dat ik last had van complex posttraumatisch stresssyndroom (C-PTSS) en religieus trauma syndroom (RTS). Het besluit om geen slachtoffer te zijn, was dus een coping mechanisme. Het was als een reddingsboei om mijn contact met de werkelijkheid niet te verliezen. Het lapmiddel dat mijn psyche, die was opgedeeld in meerdere afzonderlijke delen (tertiaire structurele dissociatie), bij elkaar hield, zo goed en zo kwaad als het kon.

Waarom had ik het nodig om geen slachtoffer te zijn? Omdat wel slachtoffer zijn te gevaarlijk was. Omdat je dan het risico liep ook tot “medebewoner” gedegradeerd te worden, met alle gevolgen van dien: wekelijkse gesprekken met de opper-narcist, dagbesteding als vrijwilliger (oftewel slaaf) binnen een van de projecten van de “bezielde vrouwen” of verplicht lid van een van de werkgroepen van de kerk. Ik was dus als de dood om slachtoffer te zijn.

In plaats van slachtoffer werd ik dus overlever en ik overleefde. Ik worstelde mij uit de klauwen van de bible belt, ging studeren, koos zonder uitzondering atheistische partners voor een gedegen tegengeluid en redde zo mijzelf. Totdat het overleven, dat mijn tweede natuur was geworden en het enige referentiekader waarbinnen ik kon bewegen, begon te knellen. Het harnas waarmee ik alle mogelijke gevaar buiten de deur hield, hield inmiddels ook mijzelf buiten de deur. Paradoxaal genoeg: door het slachtoffer dat een deel van mij wel degelijk was, te ontkennen, kon ik het juist niet redden. Want er was toch niets dat gered moest worden?

Pas dit jaar veranderde er iets. Een onverwachte evangelische kerkdienst binnen gehoorafstand tijdens een kunstexpositie was de aanleiding. Mijn eerste reactie was namelijk dat innerlijk alle alarmbellen afgingen, alle seinen op rood gingen en ik alles wilde achterlaten (mijn kunst, mijn kraam, mijn producten), heel hard wilde wegrennen en nooit meer terug wilde komen. Dat kwam na jaren van traumaheling als een volslagen verrassing. Hoe kon dit me nog zo raken? Welk deel van mij ging hiervan compleet van het padje?

Het was het slachtoffer in mij. Het mishandelde, geindoctrineerde, gemanipuleerde, gecontroleerde, in het gareel gehouden kind in mij. En nu durfde ik het aan te kijken. Mijn excuses aan te bieden dat ik al zolang deed alsof het niet bestond. Dat kon omdat er tijdens die kunstexpositie ook een gepensioneerd psycholoog exposeerde die zeer begripvol en empatisch reageerde op mijn reactie op de evangelische kerkdienst. “Religie, zie daar maar eens van los te komen. Dat betekent heel lang, heel hard werken. De verhalen die ik gehoord heb in mijn praktijk, daar gaan je nekharen recht van overeind staan.” Die reactie werkte als een spiegel waarin ik mijzelf zag. En ik was niet meer bang voor slachtofferschap. De kracht die ik heb gebruikt om niet totaal gestoord te worden, hielp me nu om niet meer bang te zijn voor de delen in mijzelf die wel zijn aangedaan. Ik ben niet meer bang voor mijn slachtofferschap. Ik kan mijn slachtofferschap dragen en zie het niet meer als falen, of als kwetsbaar punt dat zeker weten uitgebuit gaat worden door iedereen die het ontdekt. Ik heb niet gefaald, want ik heb het overleefd zonder mijn mentale helderheid te verliezen. Ik heb het overleefd zonder fysiek ziek te worden – oke, ik ben op een gegeven moment obees geworden, maar ook dat heb ik omgedraaid. Ik heb het overleefd zonder verslaafd te raken en zonder anderen geweld aan te doen.

Ik heb het overleefd.