Mijn kunst is niet goed genoeg

by

in

Een jaar geleden besloot ik te stoppen met werken voor een baas en me fulltime op mijn kunst te richten. In dat jaar is veel gebeurd dat van directe invloed is geweest op mijn kunstpraktijk. Zo schreef en publiceerde ik na het zeer plotselinge overlijden van mijn moeder mijn eerste dichtbundel afgewisseld met tekeningen – dat was net als haar ziekte en sterven totaal onverwacht en ongepland. Daarnaast zorgde de verhuizing naar Twente ervoor dat ik me veel meer thuisvoelde tussen de mensen dan in Brabant, met tot gevolg dat ik graag wilde invoegen in alles wat er hier in het oosten voor en door kunstenaars wordt georganiseerd. Om het direct over de top aan te pakken schreef ik me in voor een hele lading kunstmarkten in 2025. Om zo de druk op te voeren en te zien waar dat toe zou leiden in het atelier, zowel procesmatig als visueel. Want sinds Wychers advies* vlak voor de kerstvakantie van 2023 en na eerste initiele aanpassing van mijn artist statement in de zomer van 2024, was mijn conclusie aan het eind van 2024: mijn kunst is gewoon niet goed genoeg! Het moet gewoon beter, veel beter. Ook vanuit de overtuiging dat goede kunst zichzelf verkoopt, in die zin dat mensen goede kunst herkennen. Daar hoef je niet mee te gaan leuren en aangezien ik niet van leuren houd, is het maken van echt goede kunst mijn enige optie. Maar hoe ga ik dat doen?

In mijn optiek is artistieke schilderkunst een combinatie van ambacht/techniek en het hebben van een eigen beeldtaal. Als je alleen heel goed kunt schilderen en dus het ambacht heel goed beheerst, maak je waarschijnlijk heel mooie schilderijen, maar dan wordt het ook nooit meer dan dat: mooie schilderijen. Er is dan weinig nieuws, unieks of eigens aan. Het is mooi, maar nadat je het gezien hebt, herinner je het je niet meer of wordt het onderdeel van een bredere herinnering aan ‘dat soort kunstwerken’. Een eigen beeldtaal maakt dat kunst je bijblijft, dat je iets ziet dat je nog niet eerder zag. En iets zien dat je nog niet eerder zag, dat zorgt voor een fysieke reactie. Dat voel je dus en hoe iets je laat voelen, dat vergeet je niet. Zo weet ik nog steeds hoe ik me voelde toen ik in 2010 de tentoonstelling ‘Van Matisse tot Malevich’ bezocht en daar Les Demoiselles d’Avignon van Picasso en Zwart vierkant van Malevich zag. Het sloeg in als een bom en zelfs nu, vijftien jaar later, krijg ik nog kippenvel als ik eraan terugdenk. En waarom zou je niet ambiëren om net zo groot als Picasso of Malevich te worden? Dus, als ik goede kunst wil maken, moet ik zorgen voor een sterke eigen beeldtaal en goede techniek.

Bij mij schortte het eind 2024 in mijn optiek echter aan beide. Het ambachtelijk/technische gedeelte was het ‘makkelijkst’ op te lossen. Hoe wordt je een betere metselaar? Door heel veel muurtjes te metselen. Hoe wordt je een betere kunstschilder? Door heel veel schilderijen te maken. Dus ik voerde zoals gezegd de druk op en besloot me niet alleen aan te melden voor 25 (kunst)markten in 1 jaar, maar ook om op bijna al die markten nieuw werk te laten zien. Dat betekende dat ik niet zomaar een beetje kon aanklungelen in het atelier, wachtend tot inspiratie zou toeslaan. Nee, ik maakte een jaarplanning waarin ik voor elke serie schilderweken, droogweken en inlijstweken plande. Ik sorteerde alle inspiratie die ik de afgelopen anderhalf jaar had opgedaan in (botanische) tuinen in Europa en besloot wat ik voor welke markt zou gaan maken. Ik kocht alle spielatten die Martin Brinkhuis op voorraad had en spande canvasdoeken op. Dankzij de tijdsdruk die ik had gecreeërd had ik geen tijd om na te denken of mijn kunst wel goed genoeg zou zijn, het moest gewoon gemaakt worden en door te maken kwamen de moeilijke vragen vanzelf. Maar ook die ontstonden en moesten beantwoord worden in een soort snelkookpan.

“Pressure is a privilege”, aldus tennislegende Billie Jean King. Veel druk voelen, van anderen of van jezelf, betekent volgens King dat er kansen en mogelijkheden voor je liggen. Ik weet nu dat dat klopt. Door de druk op te voeren gaf ik mezelf een enorme uitdaging, omdat het alleen al op het ambachtelijke vlak spannend werd of het me zou lukken om in zo’n korte tijd zoveel schilderijen te maken. Maar dat ik daardoor ook veel sneller stappen zou zetten in het nadenken over mijn kunst (over wat goede kunst is, waar ik zelf naar op zoek ben, welke boodschap ik wil overbrengen en welke beeldtaal daar het beste bij past), dat had ik wel gehoopt, maar niet voorzien.

Want is een eigen beeldtaal en goede techniek werkelijk voldoende voor goede kunst? Ik keek Mr. Turner en kwam tot een aantal conclusies en nieuwe vragen die ik beschreef in mijn blog Turner turbulentie. Ik las overal terug dat je vooral veel naar goede kunst moest kijken om te zien ‘wat daarin gebeurt’. Maar dat begon steeds meer te schuren. Want wie bepaalt dan dat dat goede kunst is en waarom? Wat zijn hun referenties en hoe hebben ze die gekregen? Het feit dat mijn dichtbundel volledig landde bij een vrouwelijke lezeres die mijn werk bij toeval tegenkwam en totaal niet bij een mannelijke poëziecriticus met landelijke autoriteit vertelde me ook iets, wat ik beschreef in weer een ander blog. Toen trok ik de conclusie dat het te maken had met het niet kunnen en willen invoegen als vrouw in een mannelijke kunstwereld, maar misschien is het wel breder dan dat. Misschien is het als mens niet willen invoegen in de kunstwereld, alsof de kunstwereld van kunst met een grote k een wereld op zich is geworden die in mijn optiek weinig tot niets meer te maken heeft met kunst zoals ik die wil maken. Misschien is mijn kunst onderdeel van een grotere vraag die ik probeer te beantwoorden? Maar dan blijft nog steeds de vraag: wat is volgens mij dan goede kunst en hoe waardeer je die?

En dan moet ik toch terug naar die tentoonstelling in 2010, toen ik daar voor Les Demoiselles d’Avignon stond en dieper geraakt werd dan in al die jaren daarvoor en waarschijnlijk ook in al die jaren erna. En het vervolgens op diezelfde dag nog een keer gebeurde toen ik aan het eind van de tentoonstelling Zwart Vierkant te zien kreeg. Nu is er misschien wat achtergrondinformatie nodig over de tentoonstelling in kwestie. Van Matisse tot Malevich – Pioniers van de moderne kunst uit de Hermitage was van 6 maart tot en met 17 september 2010 te zien in de Hermitage in Amsterdam, een dependance van het Staatsmuseum de Hermitage in Sint-Petersburg en exposeerde werken uit de periode 1898 tot 1932. De tentoonstelling opende met Vaas met zonnebloemen (1898) van Matisse en sloot af met Zwart vierkant (1932) van Malevich. De rode draad van de expositie was de vraag die de moderne kunstenaars zichzelf en elkaar stelden na het impressionisme en het expressionisme: wat is de werkelijkheid en hoe verbeelden we die als we loskomen van de academische traditie? Welke beeldtalen hebben we tot onze beschikking? Een snel veranderende wereld vroeg om nieuwe manieren van weergeven, om nieuwe woorden zelfs. Iedere moderne kunstenaar was met die vragen bezig en ze reageerden op elkaar. De kunstwereld leek daarmee op die van de huidige topsport: dankzij onderlinge rivaliteit en respect stuwden ze elkaar tot grote hoogten. Picasso reageert op Matisse, fauvisme wordt kubisme, Kandinsky voegt daar abstracte landschappen aan toe, de schilderijen worden hoe langer hoe abstracter, tot de tentoonstelling en daarmee ook de vraag van de moderne kunst zich beantwoord ziet in het Zwarte vierkant van Malevich: suprematie, oftewel een vorm van volledige abstractie. Dat verhaal, de vraag, de gezamenlijke commitment om een antwoord te vinden, de experimenten, de verschillende beeldtalen, de rivaliteit en de uiteindelijke afronding ervan, het raakte me diep en heeft me ook nooit meer losgelaten.

Als ik dit als uitgangspunt neem, dan volgt daaruit dat goede kunst nooit in een vacuum kan ontstaan. Je hebt peers nodig die je uitdagen, die je inspireren en die voor jouw gevoel altijd net iets beter zijn dan jij. Je hebt een goede vraag nodig, die ergens op slaat en die je niet een, twee, drie beantwoord krijgt. Oftewel, je hebt bestaansrecht nodig dat ervoor zorgt dat het werk ook een ander doel dient dan alleen maar mooi zijn of beter dan dat van je rivaal. Goede kunst moet dus een plaats hebben in de belangrijkste actuele sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en/of technologische debatten. De periode van het fin de siècle, eind 19e/begin 20e eeuw, was een tijd van grote verwachtingen van de toekomst, maar ook van angst en onzekerheid. Wetenschappelijke inzichten zoals die van Darwin gooiden roet in het eten van religie en de kerk, Freuds psychoanalyse legde delen bloot van de menselijke geest die de gemiddelde wereldburger liever kwijt dan rijk was en de opkomst van het socialisme bedreigde de gevestigde orde. Kunstenaars probeerden met hun werk orde in de chaos te creeren: wat is nou precies die werkelijkheid? Kunnen we die weergeven op een manier zodat we er iets mee kunnen, zodat hij ons geen angst meer aanjaagt? En, niet onbelangrijk, je moet dus samen met je concullega’s met hetzelfde issue bezig zijn, dat zorgt voor wederzijdse inspiratie en synergie die verder gaat dan beeldtaal alleen. Je doet dan namelijk gezamenlijk onderzoek naar de mens in de wereld en komt samen tot een conclusie.

In het postmodernisme (grofweg sinds 1950) worden juist alle vormen van algemeen geldende waarheid, vertrouwen in verbetering/vooruitgang en geloof in authenticiteit overboord gegooid. Geen wonder dus dat als ik diep geraakt wordt door modernistische kunst en zienswijzen ik me misschien wat minder thuisvoel in een postmoderne wereld? Dit blog is niet bedoeld als filosofisch traktaat of een legitimatie van mijn existentiële Weltschmerz, maar ik kan er niet omheen dat ik geen enkele behoefte voel postmoderne kunst te maken in de zin van ironisch, relativerend, deconstructief of kritisch op instituten. Dus misschien moet ik gewoon zo brutaal zijn om metamodern te zijn: een oprecht verhaal willen kunnen vertellen. Er is misschien geen een grote waarheid, maar er is wel mijn waarheid en die kan ik vertellen en daar kan ik een beeldtaal bij ontwikkelen. En die waarheid, die authenticiteit, die kan mensen wel degelijk raken. Mijn dichtbundel is daarvan namelijk het bewijs.

Met name vrouwen reageren op mijn bundel met woorden als aangrijpend, raakt me diep, heel waardevol. Tegelijkertijd voel ik dat wanneer ik die reacties hoor, dat mijn kunst dan geslaagd voelt. Dat is dus geen meetlat van kwaliteit of het volgen van een bepaalde school of in een traditie gaan staan of goede kunst nadoen, zodat je er zelf beter van wordt. Dat gaat over een ander raken, iets maken dat emotioneel van waarde is voor een ander, waar de ander zich toe kan verhouden. Dat is zowel iets emotioneels (een herinnering) als iets fysieks (kippenvel zoals ik dat had in de Hermitage) en iets dat ligt in de verbinding tussen de menselijke (en in mijn geval vrouwelijke) ervaring – alsof het individuele even universeel wordt en andersom. Dat betekent dat als ik mezelf laat zien en laat kennen via authentieke kunst, die kunst andere vrouwen kan raken, omdat mijn vrouwelijke ervaring beter wordt opgepikt en begrepen door vrouwen.

Authenticiteit en resonantie brengt me terug bij Wychers advies*: vergroot dat wat vanzelf komt. Want wat vanzelf komt, komt uit jou en wat uit jou komt is authentiek. En nu kun je je afvragen, als je dat een jaar geleden al wist, waarom heb je dan al die tijd en deze hele exercitie nodig gehad om weer bij dat punt terug te komen? Omdat het ontzettend moeilijk is om erachter te komen wat er bij jezelf vanzelf komt! Als iets vanzelf komt, dan gaat dat onbewust. Om dat bewust te maken, daar kun je dus een jaar mee bezig zijn. (Dus dáár ben ik het afgelopen jaar mee bezig geweest!)

Van Wycher had ik al 1 deel van het antwoord gekregen: het feit dat ik elke plant een eigen textuur meegeef. Nu kan ik daar nog aan toevoegen: mijn tertaire palet (ik mix al mijn kleuren zelf en dat levert bijzondere kleuren en bijzondere kleurencombinaties op) en het ingezoomde karakter van mijn werk (al mijn composities zijn bladvullend – botanische pun intended xd). Als je dat wilt uitvergroten, wat krijg je dan?

  1. Uitvergroten van inzoomen: alsof je door een loep kijkt, je pakt 1 plant en maakt hem super gedetailleerd. Of:
  2. Je zoomt in op 1 deel van de plant en schildert dat (wordt abstracter). Of:
  3. Je zoomt nog verder in en schildert de textuur van 1 deel van 1 plant in je eigen palet. Op die manier vergroot je alles uit: textuur, palet en inzoomen.

En wat kan ik er verder nog aan toevoegen dat echt van mij is, wat misschien niet zoveel met beeldende kunst te maken heeft, maar wat ik wel visueel kan maken? De nacht, het donker, kou. Zo min mogelijk geel gebruiken? Koele kleuren mengen? Een speciale donkere onderlaag gebruiken die alle opvolgende lagen van verdunde verf beïnvloed? Moraal van dit verhaal? Experimenteren x 10! Wordt vervolgd.

Het aspect van goede kunst dat nog openstaat is: op welke manier mengt mijn kunst zich in de belangrijkste actuele sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en/of technologische debatten? Is het goed dat ik daar nog even over nadenk?

*Wychers advies bestond uit 4 delen, hieronder de verkorte versie:

  1. Buit uit wat vanzelf komt.
  2. Oefen met het tekenen van plantvormen.
  3. Je kunt je eigen oog ook op een andere manier verwerken dan alleen via puur realistisch schilderen.
  4. Verdiep je in volgens welke regels planten groeien en kijk op welke manier je die regels zou kunnen incorporeren in je eigen schilderproces.